1939 De bruid [for female chorus].
Text by Jan Prins (C. L. Schepp) (1876-1948)
De lucht, over den jongen dag,
was helderder dan ooit.
Lets ongewoons verblijdends lag
in weide en veld gestrooid.
De torenklok zong wat ze kon,
de vlaggen staken uit.
De bruigom was de lentezon
en Holland was de bruid.
Ze was des morgens opgestaan,
een ranke, frivole meid;
Ze deed haar garen sluier aan
van dunne dauwigheid.
Ze stak zich van den pereboom
den bloesem in het haar
die, witter dan een winterdroom
is, wonderbaar.
Ze deed een gladden gordel om
van zilverig allooi,
van zuiveren waterglans, Wat glom
die ronde gordel mooi!
Toen hechtte ze als een donzen vacht
aan haar satijnen kleed
den schuimrand die de zee haar bracht.
Toen was den bruid gereed.
Nu komt ze met haar lief gezicht
den bruidegom tegemoet.
Wat is den hemel wijd en licht,
Wat is het leven goed!
De wereld is een wonderbron
van telkens nieuw geluid.
De bruidegom is de lentezon
en Holland is de bruid.